Welkom op de weblog van .... M S D I R K D E G R O O T....


zaterdag 16 oktober 2010

De Waterfiets

DE WATERFIETS

Het zal in 1952 geweest zijn. Dus nog voor de watersnood. Jan en ik waren allebei negen en het werd hoog tijd dat we leerden zwemmen. Daarom hadden we van onze grootmoeder, een maand-abonnement en een leskaart voor het Sportfondsenbad gekregen.


Men werkte daar in het Sportfondsenbad met klasjes. In het eerste klasje moest je in het ondiepste ondiepe, met kurkjes op je rug, een beetje vertrouwd raken met het water. In het tweede klasje ging je een pietsje dieper en kreeg je er een plankje bij. Je zette je af tegen de wand van het zwembad en als je niet kapseisde, kon je heerlijk uitdrijven. Met het plankje als een soort stabilisatie vin, horizontaal recht voor je uit. Je had al snel door, dat als je meezwom met je benen, dat je dan nog veel verder kon drijven. Het leek wel alsof je vliegen kon. Als je daarna in het derde klasje terechtkwam, was het nog veel spannender. Je leerde dan ook, wat je met je armen moest doen, om niet steeds koppie-onder te gaan. Je oefende op de scheiding van het diepe en het ondiepe. Bij de ketting, zoals dat heette. Als jochie van negen kon je er in elk geval niet staan. Twee meter heen en dan weer gauw terug naar de kant. Loshandje! Nog steeds met kurkjes weliswaar, maar toch. Elk klasje duurde ongeveer een week, dus als je goed je best deed, kwam je na drie weken in het vierde klasje. Dan moest je het diepe in en ging je ook nog leren rugzwemmen en watertrappelen. Bij het rugzwemmen werden de kurkjes niet op je rug, maar op je buik gebonden. Dat was beter voor de stabiliteit. En het watertrappelen was helemaal iets bizars. Als je daar de slag nog niet van te pakken had, leek het wel of je verzoop. Je moest twee vingertjes boven water houden en dan zoiets als in je handen klappen maar dan met je voeten. Hoestend en proestend! Afschuwelijk! Bij mij heeft het vreselijk lang geduurd eer ik dat hoofdstuk watertrappelen onder de knie had. Eerlijk gezegd ben ik er nog steeds niet echt een ster in.
Jan was een neef van mij en daar was ik maar wat trots op. Want Jan had een fiets! Voor zijn verjaardag gekregen van zijn vader en moeder! En wat voor een fiets. Niet zo’n pietluttig doortrappertje met van die kleine autopedwieltjes. Nee, een echte kinderfiets voor grote kinderen. Hij was drie maatjes kleiner dan een normaal herenrijwiel en je kon, zelfs als je negen was, heel gemakkelijk bij de trappers. We hadden nog nooit zo’n mooi karretje gezien. Met heel veel chroom! Het stuur, de bel en de velgen fonkelden in het zonlicht. Verder was hij glimmend zwart gemoffeld. Een magistraal artiest had met vaste hand over het frame en over de spatborden een schitterende, kaarsrechte gouden bies geschilderd. Misschien was ik nog wel trotser op die tweewieler dan Jan zelf.

Jan en ik zaten bij elkaar op school. Op de Statenschool op de Voorstraat. Mijn neef woonde op Zwijndrecht en daarom kwam hij tussen de middag altijd bij ons thuis eten. Wij woonden vlak bij de pont naar Zwijndrecht, op het Blauwpoortsplein, in de woning boven wat tegenwoordig eetcafé de Passant heet. Lekker makkelijk dus en niet al te ver van school.

Op een dag, half in de maand april, gebeurt het. Bij de zwemles zitten we allebei in het derde klasje. Met een kurken gordeltje om, kunnen we ternauwernood een meter of twee zwemmen. Nadat we bij mij thuis gegeten hebben, zijn we nu op weg naar school. We fietsen over de Nieuwe Haven in de richting van het Vlak. Ik zit prinsheerlijk bij Jan achter op de bagagedrager. We rijden vlak langs de waterkant over het stukje rechts van de bomen. Tegenwoordig is dit het wandelpad van het Rondje Dordt. Als we net de Lange IJzerenbrug voorbij zijn, krijgt Jan opeens een bui van uitsloverij. Hij wil me waarschijnlijk bang maken en doet alsof hij tegen een boom gaat rijden. We wiebelen en slingeren vervaarlijk over het smalle paadje tussen de bomen en de rand van de kademuur. Een klein stukje gaat het nog goed, maar het moet verkeerd aflopen. Dat kan niet missen. Ik zie het al gebeuren. Een botsing met de volgende boom is onvermijdelijk. Sorry hoor, maar mij wordt het nu te link. Ik spring van de fiets af en geef daarmee, ongewild, nog een extra zetje! Binnen een tel knalt de fiets, bammm!!!!!!!… met de voorband tegen de boom. Het effect is verbijsterend. De band werkt als een soort katapult waardoor de fiets met Jan er nog op, als een raket, gelanceerd wordt. Voordat ik besef wat er gebeurt, belanden het rijwiel en z’n berijder met een mooie zwier, samen in de Nieuwe Haven. Tussen de wal en het vlot van de jachthaven. Godzijdank is de fiets niet op Jan terechtgekomen en godzijdank lagen de vlotten toen iets verder van de kant dan tegenwoordig. Hierdoor komt Jan ongedeerd in het water terecht. Hoewel hij pas in het derde zwemklasje zit en nog nooit met kleren aan gezwommen heeft, weet hij met veel moeite het vlot te bereiken en uit het water te klauteren. Het natte pak interesseert Jan geen barst. De kou voelt hij niet eens. Dat hij eruit ziet als een verzopen kat kan hem ook niet deren. Geen denken aan dat hij meteen naar mijn huis gaat om warme, droge kleren aan te trekken. Er is maar één ding waar mijn neef aan denken kan. Zijn fiets! Zijn mooie fiets! Zijn prachtige, schitterende fiets! Zijn fiets die hij nog maar zo kort geleden voor zijn verjaardag heeft gekregen en die nu …. ……… op de bodem van de Nieuwe Haven ligt!Ik leef vreselijk met hem mee. Ik heb het gevoel dat ik nooit meer zal kunnen lachen. Wat een ramp. Zo’n mooie kar. Weg, weg, voor altijd weg, voor eeuwig en altijd weg. Iets ergers kan ik me op dat moment niet voorstellen! Ik ben kapot! Helemaal leeg……


Maar gelukkig begint kort daarop m’n brein weer te werken en weet ik wat me te doen staat! De oplossing is vlakbij. In de Lange IJzerenbrugstraat. Ik loop een stukje terug, want net om de hoek, aan de rechterkant van het straatje, hangt een reddingsboei. Al jaren! In een groen geschilderde vitrine achter een glazen ruit. Daarin hangt niet alleen een reddingsboei, maar ook nog een heel lang touw met een dreg eraan. Met grote witgekalkte drukletters staat op het glas geschreven:

VOOR GEBRUIK RUIT STUK SLAAN

(MISBRUIK WORDT GESTRAFT!)


(Voor gebruik ruit stuk slaan. Eén van de grote jongens uit de buurt had tot grote hilariteit van ons allemaal, met witte verf een T voor het woord RUIT geschilderd en de I weggekrabd met een scheermesje. Dan stond er TRUT. Voor gebruik trut stuk slaan. Dat was nog eens lachen! Wat de kreet “Misbruik wordt gestraft” betreft, dat vonden we zo’n vreselijk dreigement, dat we het nooit in ons hoofd hebben durven halen om die ruit kapot te maken.)




Ik lees nog een keer wat er op de kast staat. Letter voor letter. Nu het er echt op aan komt, valt de ondeugende verminking van het woord RUIT me nauwelijks op. Het woord MISBRUIK destemeer. Wat nou misbruik? Als je zo’n mooie fiets kunt redden is dat toch geen misbruik? “Nee, geen misbruik”, beslis ik na een korte aarzeling. Vastberaden sla ik met de hak van m’n schoen de ruit aan diggelen. Voorzichtig haal ik het touw met de dreg uit de kast en kan de reddingsoperatie beginnen. We dreggen en dreggen en dreggen. Kennelijk is de fiets hevig zigzaggend dwarrelend naar beneden gezonken. Maar als we hem eindelijk aan de haak hebben geslagen, staat ie binnen de kortste keren op de wal. Niet te geloven! Hij is helemaal onbeschadigd. Zelfs het chroom glinstert nog! Er zit alleen hier en daar wat modder aan, maar dat mag de pret niet drukken. Wat een geluk voor Jan, dat hij zijn mooie fiets weer terug heeft. En wat een geluk voor mij, dat die fiets niet op de bodem van de haven is blijven liggen. Dan had ik hem later misschien wel eens in mijn schroef kunnen krijgen. Wat wil het toeval namelijk? Op het plekje waar Jan koppie onder ging, lig ik tegenwoordig zelf met mijn tjalk. Aan het vlot van de Koninklijke Dordrechtsche Roei- en Zeilvereeniging. Op de plaats waar ik nu, bijna een mensenleven later, deze anekdote op papier heb gezet.

......

Geen opmerkingen: