

Dus jammergenoeg brak al heel snel de tijd aan, dat een groot aantal van die gevulde kiezen moest worden vervangen door kronen. Dat kostte handen vol geld, maar je ging er vanuit, dat het dan de rest van je leven wel goed zat in je mond. Mooi niet dus. Want bij kronen worden je eigen wortels gebruikt en die kunnen na verloop van tijd gaan ontsteken. Bij mij gebeurde dat dan ook om de haverklap en in de loop der jaren, moest de één na de andere kroon opgeofferd worden. De laatste bruikbare kroon links boven, sneuvelde een paar jaar geleden in Meaux, een voorstad van Parijs.
In gedachten hoor ik u nu zeggen: “ Wat heeft dit in vredesnaam met varen, met de Kleine Jantjes of met de ZD&O te maken?” Maar let op! Dat gaat nu komen!
Toen mijn vrouw, eind van die zomer op bezoek was bij haar zusjes in de Verenigde Staten, nodigden Bert en Miep van der Linden van de Wieringen 54 me uit, om een toertje met ze mee te maken naar Antwerpen. We zouden een leuk toeristisch rondje doen. Via Bruinisse, over het Veerse Meer naar Vlissingen en dan over de Westerschelde naar Antwerpen. Terug zouden we waarschijnlijk gewoon het Schelde-Rijnkanaal nemen. Er werd nogal wat wind verwacht en daarom was ik meteen laaiend enthousiast. Met mijn eigen tjalk vaar ik het liefst op de kleine beschutte kanaaltjes van Frankrijk. Met zo’n geweldig zeewaardige ex-viskotter echter, leek het me fantastisch, zo’n trip op de Zeeuwse stromen.

De nacht brachten we in Bruinisse door en de volgende dag stoomden we verder, bestemming Vlissingen. De wind was gaan liggen en met een heerlijk zonnetje erbij, voeren we door het paradijs dat Zeeland heet. Het is en blijft een uniek watersportgebied en wat was ik blij, dat Miep en Bert me uitgenodigd hadden voor deze trip. Zijpe, Mastgat, Keten, in de verte de Zeelandbrug. Over het Engels Vaarwater, door de sluis in de Zandkreekdam naar het Veerse Meer. Rustig over het meer en vlak bij het schilderachtige Veere, het kanaal door Walcheren op.

De volgende ochtend ben ik, hoewel het al over negenen is, als eerste wakker. Heel stilletjes zoek ik m’n toiletspulletjes bij elkaar en sluip van boord. “Ik ga maar een douche aan de wal nemen”, denk ik bij mezelf, “dan kunnen Miep en Bert nog lekker een poosje in hun kooi blijven liggen. Men heeft prachtige sanitaire voorzieningen hier in de jachthaven. Het is een heerlijke douche met een krachtige waterstraal, die je huid laat tintelen en alle vermoeienissen van de vorige dag wegspoelt. Een ware verademing! Ik heb m’n tanden nog niet gepoetst, maar kan wel even van de gelegenheid gebruik maken om m’n gebitje af te spoelen. Helaas weet ik nog niet zo goed hoe je het uit je mond moet halen; dat heeft de tandarts me nog niet geleerd. Het zit met haakjes vastgeklikt rondom m’n andere tanden en ja hoor, als ik het onwennig probeer los te klikken, laat ik het uit m’n glibberige zeephanden vallen. Roetsjjjj. Ontzet kijk ik naar beneden. Geen gebitje meer te zien! Hoe kan dat nou? Waar is dat ding gebleven? Het kan toch niet weg zijn! Maar het is wèl weg! Want wat blijkt? De douches hier in de haven van Middelburg zijn OPEN aan de onderkant. Zowel links als rechts van me, zijn douches en ze zijn allebei in gebruik. Mijn kiesjes moeten dus in één van de cabines naast me zijn terechtgekomen! Maar in welke? Verdulleme! Wat een toestand! Ik zou me kapot schamen als iemand mijn gebitje zou vinden. Dat zou ik niet overleven. Wat een blamage! In m’n blootste blootje laat ik me op mijn knieën zakken in het nauwe kotje. Voorzichtig buig ik voorover en loens behoedzaam, onder het zijschot door, op het vloertje links van me. In de mistige stoomnevel daar, ontwaar ik een paar blote benen met voeten eraan vast. Maar van m’n kiesjes? Geen spoor!

-