Met de Dirk de Groot op herhaling

Het eerste deel van dit verhaal heeft in de Pikhaak van april gestaan. Het tweede deel komt in de Pikhaak van mei.

Maar voor ik verder kan gaan met mijn relaas, moet ik U tot mijn grote verdriet melden, dat mijn goede vriend Harry Rutte 20 april 2008 op 61 jarige leeftijd is overleden. We zijn meer dan een half leven lang, kameraden geweest door dik en dun, in voor- en tegenspoed. Wij hebben wat je noemt nat en droog geschuurd. Hij was één van de geweldigste kerels, die ik ooit gekend heb. Een echt mens! Met Harry maakte je ook altijd de gekste dingen mee. Daar had hij een talent voor. Meestal was het lachen geblazen! Vandaar ook, dat in heel veel van mijn verhalen, Harry een heel prominente rol speelt. Ik zal hem vreselijk missen.
Ik denk dat bijna alle lezers van mijn website Harry wel gekend hebben. Zij zullen waarschijnlijk net als ik, met vertedering aan hem terug denken. Ik wens Ineke en de familie heel veel sterkte toe en uit eerbetoon aan Harry ga ik nu een verhaal vertellen uit de oude doos
Het heeft zich afgespeeld in 1996. We waren een heel stuk jonger en mobieltjes bestonden nog maar net! We hebben toen aan het eind van de zomer, nadat we al een paar maanden door Frankrijk hadden gezworven, nog een trip naar Parijs gemaakt. Voor ons was het de eerste keer, met onze eigen boot naar Paris!!! Harry Rutte was zowel op de heenreis als op de terugreis bij ons aan boord. Ineke is met de auto naar Parijs gekomen en daar hebben we bijna twee weken, een geweldige tijd gehad.
Maar……………, op de terugreis hadden we een beetje pech.
WIE VERRE REIZEN DOET .......
(eerste deel)
Door Wim de Wit
a/b Motortjalk Dirk de Groot

Het is zaterdagmorgen, eind van de maand september, we varen op het kanaal van St. Quentin in Noord-Frankrijk en zijn onderweg naar Nederland. Ter afsluiting van dit vaarseizoen, hebben we nog een tourtje naar Parijs gemaakt. We hebben naar waarde genoten in de lichtstad! Het was schitterend weer en we zijn vastbesloten om dit volgend jaar nog eens dunnetjes over te doen. Nu zijn we al weer zes vaardagen op de terugreis.
Gisteren hadden we een beetje oponthoud. Er zat een scheurtje in een gasolieleiding. Maar met hulp van een vriendelijke monteur van de VNF (Franse Rijkswaterstaat), lukte het ons die middag nog, bij een garage in de buurt, het lekje dicht te lassen. Toch een paar uurtjes vertraging en omdat de sluizen niet meer draaiden, brachten we de nacht door aan een kade ietsje noordelijk van het stadje St. Quentin..

Vóór ons vertrek vanochtend, hebben we nog uitgebreid inkopen gedaan in de supermarkt vlak om de hoek. Nu zijn we op weg naar het befaamde souterrain. Daar word je met een soort prehistorische, elektrische kettingsleepboot, door een 5670 m lange tunnel getrokken. Twee keer per dag is er een 'afvaart'. 's Morgens ééntje en 's middags ééntje. Wij hopen de "toueur" van h 15.30 te kunnen halen.
Voor we op de verzamelplaats zijn, moeten we eerst nog vier sluisjes passeren en ook nog een tunnel van bijna een kilometer. Bij het uitvaren van de eerste sluis, horen we een daverende klap! Een knoert van een stuk hout in de schroef! In het schroefwater achter ons, zien we een verbrijzelde stronk boven komen drijven.
Zo te zien en zo te voelen, is er geen blijvende schade. Dus zetten we onze reis voort, zij het met behoorlijk bonzend hart. Het schutten door de volgende drie sluizen gaat razend snel. Logisch, want er is geen andere scheepvaart te bekennen en de afmetingen van onze tjalk, zijn ideaal voor het passeren van de Franse sluisjes!

In de scherpe bocht, vlak voor de stoplichten van de kleine tunnel, gebeurt het. Gerammel alsof er alweer een stuk hout in de schroef zit. De bedieningshandel wordt onmiddellijk in neutraal gezet, maar het schip behoudt natuurlijk z'n vaart. We proberen een heel klein beetje gas te geven, eerst vooruit, dan achteruit. Het angstaanjagende gerammel blijft. Nog eens in z'n vooruit, nog eens is z'n achteruit. Een keiharde knal. Wat is er aan de hand? Wat is er gebeurd? Wat kan dat zijn? Het gerammel is over, maar sturen kunnen we niet meer. Bovendien laat de schroef het afweten. Zowel in de vooruit als in de achteruit, hebben we nog nauwelijks stuwkracht. Gelukkig is er verder geen vaart op het kanaal, dus echte grote ongelukken kunnen er niet gebeuren. Het lijkt een eeuwigheid te duren voor we stil liggen, want een schip van bijna 50 ton blijft door z'n massa nog een hele tijd vaart houden. De Dirk de Groot schraapt piepend en knarsend langs de bakboord oever. Alleen wat verfschade is het gevolg. Er zijn bijna nergens bolders. Toch lukt het ons uiteindelijk een touwtje aan de wal te krijgen.
Voor zover wij kunnen zien, hebben we ons hele roer verspeeld en de schroef moet zwaar beschadigd zijn. Waarschijnlijk is er een blad afgebroken. Misschien wel twee! Het schip is echt niet vooruit te branden.

En daar liggen we dan! Vlak voor de kleine tunnel in het kanaal van St. Quentin. In het troebele water van het 20 km lange 'bief de partage' (hoogste pand) van dit kanaal. Vóór ons uit twee tunnels en 17 sluizen tot aan Cambrai. Achter ons 18 sluizen tot aan Chauny. Van God en alleman verlaten, midden in de rimboe en in geen velden of wegen een levende ziel te bespeuren.
Gelukkig hebben we, vóór we uit Holland vertrokken, een GSM aangeschaft en daar hebben we op deze reis al een hoop gemak van gehad. Tot hiertoe heeft dat kleine apparaatje ons nooit in de steek gelaten. Dus probeer ik contact te krijgen met m'n zoon in Nederland om via hem een 'reddingsoperatie' in gang te zetten. Pech hebben, want op het mini-scherm van de GSM lees ik, dat we geen telefoonverbinding kunnen krijgen. Is dat trouwens zo verwonderlijk, hier in de 'middle of no-where'?
Goede raad is duur. Vriend Harry, steun en toeverlaat door dik en dun, (hij is gast bij ons aan boord), springt op de fiets en spurt langs het kanaal, over het jaagpad, terug naar de vorige sluis om de sluiswachter te alarmeren. Ik verwacht dat er ergens in de buurt best een sleepbootje zal liggen, dat ons iettewat naar de bewoonde wereld kan slepen.
Als Harry wat later met de sluismeester bij ons terugkomt, begrijpen we, dat we de hoop op sleepboothulp maar direct moeten opgeven. In deze hoek van Frankrijk kun je dat wel vergeten. Maar wat kunnen we dan in vredesnaam doen? We kunnen toch moeilijk als een soort Barendz en Van Heemskerck destijds op Nova Zembla, hier blijven overwinteren? Harry weet de oplossing, zoals zo vaak. Het zal om de drommel niet meevallen, maar we hebben geen andere keus: We zullen de boot met het handje moeten terug slepen over een traject van bijna twee kilometer! Er zit niets anders op!
Op de plaats waar we liggen, is het kanaal te smal om te draaien. We moeten dus achteruit varen, letterlijk en figuurlijk overstuur. Daar gaan we dan, Harry en ik, allebei op de wal, ieder met een touw. Harry aan de voorkant, ik aan de achterkant. En maar trekken en maar trekken. We vallen in greppels die door het kreupelhout onzichtbaar zijn geworden, we struikelen over boomwortels en braamstruiken als twee laveloze jagers zonder jaagpad en zonder paard, maar toch, langzaam, heel langzaam komt er vaart in het schip. De motor draait, maar staat in neutraal. Mijn vrouw Emma, is aan boord gebleven. Sturen kunnen we niet en we weten niet precies wat er gebeuren zal. Toch moeten we kost wat het kost de boot zo goed mogelijk van de kant af houden. Tevens moeten we, als het nodig is, de vaart uit het schip zien te halen door achteruit te slaan. Dat zal niet meevallen met vermoedelijk nog maar één blad aan de schroef.
Emma moet dus maar handelen naar bevinden en doen wat ze nodig acht. Daar hebben we overigens het volste vertrouwen

in. Zij vaart al zo veel jaren mee als matroos en niemand weet beter dan zij, hoe onze tjalk zich gedraagt. Ook nu weer voelt ze feilloos aan wat er moet gebeuren. Als het schip bijna tegen de kant aan zit, staat zij al precies op de goede plaats met een grote ronde stootwil klaar. En telkens als de stootbal de wal raakt, lijkt het of we worden gelanceerd, want door de vaart en het gewicht van het schip, werkt die stootbal als een gigantische katapult.
En jawel hoor, hotsend en botsend en stuiterend van de ene naar de andere oever van het kanaal, maken we langzaam vorderingen. Het gebeurt zelfs een keer, als het kanaal iets breder is, dat de tjalk zo'n geweldige optater krijgt van die katapult, dat ie vanzelf rond gaat, zodat wij daarna aan een vooruit- in plaats van een achter uit varend schip lopen te trekken.
We vinden een plaatsje waar we fatsoenlijk vast kunnen maken op nog geen 100 meter van een Bar Tabac in een piepklein Frans dorpje, dat we bij het voorbij varen niet hebben kunnen zien door dichte bossages langs de waterkant. Vlakbij staat een telefooncel, die vanzelfsprekend defect is. Maar onze GSM doet het hier gelukkig wel. Ik telefoneer met m'n zoon in Holland en vraag hem uit te zoeken wie er op zaterdagmiddag dienst heeft bij mijn verzekeringsmaatschappij.
Jammergenoeg moeten we het verhaal hier onderbreken om nog wat ruimte in deze Pikhaak over te laten voor andere zaken. Zal het ons lukken ooit nog eens terug te komen in ons geliefde Vaderland? We zijn benieuwd.
Nog even geduld. In de volgende Pikhaak gaan we verder met ons verslag.